Opgave 01
Menno moet een verslag schrijven van zijn dagje uit naar het pretpark. Het verslag moet uit 4.000 woorden bestaan. Hij heeft nu een stuk geschreven van 2.453 woorden. Hoeveel woorden moet hij nog schrijven?
A- 1.557 woorden
B- 1.565 woorden
C- 1.567 woorden
D- 1.547 woorden
Opgave 02
Bella krijgt elke maand geld om kleren van te kopen. Deze maand krijgt ze € 70.-. Ze koopt een shirt van € 25,50 en een broek van € 34,89. Ook heeft ze nog een paar sokken gekocht van € 2,95. Hoeveel geld heeft ze nu nog over?
A- € 6,67
B- € 6,66
C- € 4,67
D- € 4,66
Opgave 03
Op schoolreisje gaan 150 kinderen mee. De leraar wil graag groepjes maken van 6 kinderen. Hoeveel groepjes kan de leraar maken?
A- 15 groepjes
B- 25 groepjes
C- 30 groepjes
D- 60 groepjes
Opgave 04
In een klas zitten 36 kinderen. Daarvan gaat 55% mee op schoolreisje. Hoeveel kinderen zijn dat afgerond?
A- 9 kinderen
B- 20 kinderen
C- 34 kinderen
D- 23 kinderen
Opgave 05
Hendrik verzamelt voetbalkaartjes. Hij heeft, aan het eind van 2012, 40 kaarten. Elke maand koopt hij 3 kaarten. Hoeveel heeft hij er eind 2013?
A- 76 kaarten
B- 70 kaarten
C- 68 kaarten
D- 64 kaarten
Kids4cito, de gratis oefensite voor Cito, Entree en Eindtoets. Speciaal voor leerlingen van groep 7 en groep 8.